Elke maand een nieuw lesidee bij het boek SPUL: een indrukwekkende beeldatlas met meer dan 15.000 archeologische vondsten die zijn gedaan tijdens de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Alle Amsterdamse scholen kregen het boek het afgelopen jaar cadeau en wij stuurden alle scholen een lesbrief.
Deze keer een lesidee bij pagina 179, 182 en 183 van het boek. Wil je het lesidee printen om het voor in het boek te bewaren? Download het hier. Veel plezier!
Fietsen in de stad
In SPUL staan allemaal fietsonderdelen die in de grond van Amsterdam gevonden zijn: fietsbellen reflectors, lichtjes, sloten. Samen met de klas kun je de onderdelen en de bladzijdes in het boek bekijken. Wie heeft deze onderdelen ook op zijn fiets? Zien ze er nog hetzelfde uit als in het boek? Zien ze er anders uit?
Vragen die goed werken om het gesprek met alle kinderen op gang te helpen:
- Wie heeft er zelf een fiets? Of wie had er een, maar nu is hij te klein?
- Wie gaat wel eens achterop bij iemand? Hoe doe je dat precies?
- Wie zit of zat er wel eens voorop de fiets?
- Voor kleuters: wie zit er wel eens op een voorstoeltje? Hoe gaat dat? En op een achterstoeltje?
- Wie fietst er wel eens zelf in de stad? Waar mag je fietsen? Waar niet?
- Wie kan zich nog herinneren dat hij leerde fietsen? Wie hielp je? Hoe ging dat precies?
- Wie moet er wel eens oversteken met de fiets? Hoe gaat dat?
- Wie is er wel eens gevallen met de fiets? Hoe gebeurde dat?
- Wie heeft er een favoriete plek waar hij fietst? Waar is dat? Waarom is het daar fijn?
- Wie is wel eens zijn fiets kwijt geweest? Vond je hem terug? Hoe ging dat?
Naast een wie-heeft-dat-ook-kring kun je natuurlijk ook andere werkvormen inzetten, bijvoorbeeld een binnen/buitenkring:
De klas wordt in tweeën gedeeld. De helft van de groep vormt de binnenkring, de andere helft de buitenkring daar omheen. De kinderen in de binnenkring zitten of staan met hun gezicht naar de kinderen in de buitenkring, zodat ze koppels vormen. De leerkracht vertelt kort een eigen ervaring over fietsen. Het beste werkt het om één ervaring te vertellen met veel details: een plek waar zij graag fietst bijvoorbeeld… De kinderen vertellen daarna in de koppels. Dan draait één kring een plaats verder, zodat de kinderen een nieuwe partner tegenover zich hebben. Als iedereen tegenover een andere gesprekspartner zit of staat, volgt een volgende vraag uit het lijstje, bijvoorbeeld ‘Vertel over hoe je leerde fietsen. Hoe ging dat?’ Zo kunnen er nog een aantal vragen in tweetallen besproken worden. Bij elke nieuwe vraag draait één kring een plaats verder. Op deze manier krijgen kinderen bij elke nieuwe vraag een nieuwe gesprekspartner.
Meer ideeën voor werkvormen nodig? Kijk in ons boekje Even snel, Taal en spel.