Elke maand een nieuw lesidee bij het boek SPUL: een indrukwekkende beeldatlas met meer dan 15.000 archeologische vondsten die zijn gedaan tijdens de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Alle Amsterdamse scholen kregen afgelopen jaar het boek cadeau en Taalvorming stuurde alle scholen een lesbrief.
Deze keer een lesidee over ‘Geld’ bij pagina 442-459 473 van het boek. Wil je het lesidee printen om het voor in het boek te bewaren? Download het hier. Veel plezier!
Geld verandert de laatste tijd steeds van vorm: van munten naar pasjes, naar een telefoon, tikkies en crypto. Maar voor kinderen blijven munten iets magisch houden: sparen, vinden op straat of in de broekzak van je vader, kijken wat erop staat, spaarpotten, boodschappen doen met een 2-euro stuk in je hand. Daarom deze maand aandacht voor geld dat in SPUL staat en de associaties die dat bij kinderen oproept.
Naast de afbeeldingen in SPUL is het ook leuk om een paar voorwerpen uit je eigen huis mee te nemen die met geld te maken hebben: een kinderspaarpot, bakje/potje met muntjes, muntjes uit een ander land, een portemonnee, een betaalpasje.
In een kringgesprek kunnen de kinderen elkaar verhalen vertellen naar aanleiding van deze ‘dingen in de kring’. Als leerkracht geef je bij één voorwerp een kort voorbeeld uit je eigen ervaring. Vervolgens vraag wie iets dergelijks ook wel eens heeft gehad. Als de kring is uitverteld over dat voorwerp of als alle verhalen op elkaar gaan lijken, begin je met een ander voorwerp. Aspecten die goed werken bij je eigen voorbeeld:
- Over spaarpotten in je huis, hoe ze eruit zien, wanneer je er iets
in doet/uithaalt en hoe dat gaat
- Over betalen in een ander land, hoe weet je hoeveel het is, hoe vind je tussen al het vreemde geld het goede briefje
- Over sparen, hoe je dat doet, van wie je geld krijgt en wanneer je het uitgeeft; over twijfels bij het uitgeven
- Over geld vinden, waar, hoe zag je het, wat deed je ermee
- Over geld kwijtraken of je portemonnee vergeten zijn
Na het vertellen van je eigen voorbeeld moet je de vraag aan de kinderen niet te klein maken, bijvoorbeeld ‘wie heeft er ook een roze spaarvarken thuis’… Dat stimuleert niet echt tot vertellen. Maak de vraag wat groter en vraag bijvoorbeeld ‘wie bewaart er thuis ook geld op een speciaal plekje?’ Dan kunnen kinderen met spaarpotten reageren, maar ook kinderen met portemonnees of potjes waar geld in zit.
Doel
Praten over deze voorwerpen en kinderen aan het woord laten ontwikkelt de mondelinge taalvaardigheid, gespreks- en luistervaardigheden. Ook het associatievermogen van kinderen wordt getraind.
Werkvorm: Spelen vanuit houdingen
Kinderen werken in groepjes. De leerkracht kiest voor elk groepje één van de verhalen uit, die in de kring verteld of getekend/opgeschreven zijn. Die staan voor elk groepje op een kaartje. De groepjes bereiden heel kort voor: wie gaat staan als welk persoon uit het verhaal. Als het groepje aan de beurt is begint één kind, die een houding verzint bij het verhaal, een tweede speler gaat erbij staan in een andere houding die daarbij past. Dan nog een derde en vierde speler. Het wordt zo een tableau zonder erbij te praten. De kinderen die kijken zijn het publiek. Zij moeten raden wat er op het kaartje stond, welke situatie is uitgebeeld.
Meer ideeën voor werkvormen nodig? Kijk in ons boekje Even snel, Taal en spel.